Kijk, daar is die kat weer, zegt pa als het hondje van de ergotherapeute zijn kamer binnenloopt.
Zijn interesse in dieren beperkt zich tot de gevederde soort. Er zijn de eksters, het roodborstje en de zwerm nog ongeïdentificeerde vogels hoog in de populieren. Af en toe komt er een meisje langs met een blauwe parkiet op elke schouder. Aan de andere kant van het gebouw, woont een man met zijn dwergpapegaai. ’s Zomers zit hij aan de deur bij de tomatenplant te praten met de buren, terwijl de papegaai over zijn arm heen en weer loopt.
Voorbije zomer woonden er in het tuintje twee konijnen. Ze zaten in een kooi op het malse gras, langs alle zijkanten en bovenaan goed dichtgemaakt met gaas.
Het waren Houdini-konijnen. Als je even niet keek, zat er opeens hokus pokus eentje aan de andere kant van het tuintje. Tien minuten later, pats boem, zat hij weer in de kooi. Onverklaarbaar, want er was nergens een gat in het gaas. Na de zomer is het konijnenhok met de twee konijnen verdwenen.
Carlos is naast ons komen staan en kijkt mee naar buiten. Dat is wat Carlos doet: hij komt dicht naast je staan, staart, glimlacht en knarsetandt. In zeven maand tijd heb ik hem nog geen tien woorden horen spreken. Hij reageert nauwelijks op wat ik hem zeg.
He, meneer pastoor, roept Mariette naar hem. Daarmee heeft ze hem raak getypeerd. Als jonge man liep hij van huis tot huis en kletste iedereen de oren van het hoofd over Jehovah. Sindsdien is hij uitgepraat en kijkt alleen nog maar, met die vage glimlach op het gezicht. Moeilijk te zeggen of er achter die glimlach nog iemand thuis is.
Misschien hebben ze de konijnen in de pot gedaan, zeggen we.
Heb jij de konijnen opgegeten, Carlos? Gestoofd met pruimen of in bruin bier? Dat zal lekker geweest zijn, malse konijntjes. Njam njam.
Hokus pokus. De vage glimlach wordt een grijns. Pats boem. Hij begint te grinniken, met schokkende schouders. Er is dus wél nog iemand thuis.
Nu nog die konijnen terugvinden.